Als je géén kattenmens bent en je past een tijdje op 3 katten is dat best weer even wennen.
Het duurt een tijdje voor je de katten “door” hebt.

Nu passen we op een kat, die erg lief is rm er lief uitziet.
Ze is hier ooit komen aanlopen met een paar jonkies, die ze een voor één onder een overkapping in de tuin deponeerde.. De Dierenbescherming nam, na een telefoontje, poes en kittens mee, maar bracht ma poes (mét stukje uit oor geknipt om duidelijk te maken dat ze gesteriliseerd was) hier weer terug
Ma poes adopteerde de eigenaar van dit huis (ik wil geen kat, ik geef haar voer maar verder niks) na een tijdje; hij en zij werden uiteindelijk hele goede maatjes!
De eigenaar van het huis overleed; de nieuwe eigenaars namen de poes bij het huis over; de poes vond dat méér dan oké.
De nieuwe eigenaars van het huis hadden zelf al 2 poezen:

Eentje daarvan was een wilde kat, die, als kitten in iemands tuin gedropt was. Daar kon men niet al de kittens houden! Er is heel veel tijd en energie gaan zitten in het “een beetje tam maken” van de kleine wilde.
En nóg wil ze alleen bij de eigenaars van het huis zijn en smeert hem als er iemand op bezoek komt.
Wij, oppassers, worden getolereerd en krijgen soms zelfs een enkele keer een kopje (dat is dan een highlight van onze oppasdag)

De derde kat is een oude dame, ooit in huis genomen omdat haar baasje ging scheiden en geen van de twee echtlieden de kat kón of wilde houden.
Drie zeer aparte katten, zowel van uiterlijk als van karakter.
Er is hier in huis een bepaalde hiërarchie ontstaan:
De kat die al in dit huis woonde is de bazin; zij woonde hier het eerst en dat laat ze weten.
Soms zit ze voor het kattenluik, dan komt geen van de 2 andere katten er in (en gaat er ook geen kat uit) dát wil madam dan even niet.
De oude poes staat onderaan de hiërarchieladder en schikt zich daarin; op weg naar een plekje om een dutje te doen, wordt ze voorbij geracet door de huiskat, die op DIE plek uitgebreid gaat liggen; de oude dame schikt dan en keert om.
Kattenvoer
Het is voor mij een uitdaging om iedere kat te laten eten wat zij wil ipv wat de huiskat wil! Zij eet namelijk eerst haar eigen bakje leeg en loopt dan naar de bak van de oude dame, die haar plek weet en opzij gaat. Als de huiskat ook die bak leeggegeten heeft loopt ze naar de wilde kat. Ook zij gaat maakt plaats. De huiskat likt haar lippen af; ze heeft lekker gegeten.
De katten mogen de trap op naar boven, maar slechts in één kamer boven liggen. Er kan dus nóóit een andere kamerdeur openstaan want dan zit er een kat en dat mag niet.
Als je niet gewend bent de bovendeuren dicht te doen (en ze dus ook op het oppasadres wel eens laat openstaan) is het een enorme klus om een kat weer uit die kamer te krijgen.
Lieve woordjes of kattenbrokjes werken niet. Er wordt in de verste hoek onder het bed of achter een kast gekropen en dat moet je dus dan zelf ook doen! (gymnastiekoefeningen!) om de kat te pakken en buiten DIE deur te zetten.

De katten kunnen zelf bepalen wanneer ze naar buiten of binnen willen door een kattenluikje
Laatst kwam er één van buiten terugracen, de trap op naar boven in de kamer waarvan de deur altijd openstaat. Ik hoorde een piep. Was het van de kat of van een muis of vogel (in de bek van de kat)
Ik erachter aan; niets te zien. Onder het bed zat de kat, in het donker, geen idee of ze iets bij zich had. Roepen en rammelen met voedselblik heeft dan geen zin, dus een lang ding gepakt en die onder het bed geschoven, de kat onder het bed vandaan. Ik erachteraan. Niets in de bek van de kat.
Onder het bed misschien? Lantaarn gepakt en geschenen. Niets te zien, Gekeken achter de gordijnen, in openstaande dozen, achter de kasten. Niets. Deur dicht, na half uur wachten weer gekeken, niets te vinden.
Ik geef op; geen prooidier te vinden: de poes zal zelf “gepiept” hebben.
3 katten op hun eigen plek op de bank
Als wij weggaan kunnen de katten zowel binnen als buiten zijn.
De huiskat kan, misschien verbeeld ik het me, verwijtend op de oprit zitten kijken als we fietsend terugkomen. Ik lees in haar ogen iets van “O, het stel verwaardigt zich om weer thuis te komen, als jullie maar niet denken dat IK daar blij mee ben”
De andere katten liggen dan op hun plekje, één opent er één oog en sluit hem weer.
De “wilde” rent naar buiten: “Daar gaat mijn rust, de groeten” en weg is ze, het kattenluikje uit.
De katten en wij hebben een korte periode een bijzondere band met elkaar.
In weerwil van mijn tegenzin om met katten om te gaan (ze mollen thuis mijn vissen en de vogeltjes en spelen met kikkers en muizen tot de dood erop volgt) ben ik hier, op het oppasadres, toch “even” een kattenmens
